Inhoud
Vondsten van Gallo-Romeinse munten wijzen erop dat er al heel bewoning in de streek aanwezig was. Nattenhaasdonk zou reeds in 4e eeuw permanent bewoond geweest zijn en is alleszins de oudste woonkern op het grondgebied Hingene.
Een akte van Wenemaar (1100) geeft aan dat Bornem op dat moment twee afhankelijkheden heeft: Havekesdunc (Nattenhaasdonk) en Hinken (Hingene). Havekesdunc is op dat ogenblik belangrijker dan Hingene. Nattenhaasdonk was een hulpparochie van Bornem, maar fungeerde op zijn beurt als moederparochie voor Hingene.
Nattenhaasdonk
Ondanks een hogere ligging op een zanderige "donk" heeft Nattenhaasdonk veel geleden onder herhaalde overstromingen. Daardoor ontstaat een vlucht naar nog hogergelegen plaatsen. Toch keren bewoners steeds terug naar de huizen in de omgeving van de kerk, naast het Nethof. Tijdens de godsdienstoorlogen wordt de kerk verwoest en het afbraakmateriaal wordt gebruikt voor de bouw van fort Sint-Margriet om de Rupelmonding te beschermen. De kerk wordt nogmaals herbouwd tussen 1603 en 1616. De grote overstroming van 1825, waarbij een groot deel van het Scheldeland onder water loopt, wordt fataal voor Havekesdunc. De bewoners zoeken hogerop, in Wintam, een betere plaats voor de bouw van een nieuwe kerk en starten met de bouwwerken op 20 mei 1828. Tabernakel en portieken worden gerecupereerd en herbruikt in de nieuwe kerk, gewijd aan de H.-Margaretha. De Pastoor Huveneersheuvel is de laatste getuige van de strijd tegen het water.
De oorspronkelijke woonkern Nattenhaasdonk verplaatste zich zo naar Wintam,een schippersgehucht gelegen tegen de Rupel.
Nadat in de 12e eeuw te Hingene een waterburcht werd gebouwd, nam het ernaast liggend dorp stilaan de centrumfunctie van Nattenhaasdonk over.
De benaming Hingene wordt etymologisch geïnterpreteerd als een "enge plaats op de smalle waterscheidingskam" tussen Schelde, Rupel en Vliet.
Hof te Hingen
Hingene maakte in de middeleeuwen deel uit van het Land van Bornem. Omstreeks 1400 verwierf het het statuut van Heerlijkheid.
Op de plaats waar nu het kasteel van Hingene staat, werd in 1120 reeds het "hof te Hingen" vermeld. Dit hof van plaisance was eigendom van de Gaspar Schetz. Via het huwelijk met Catherine d'Ursel werd hij de stamvader van het geslacht d'Ursel. Zijn zoon Conrard Schetz erfde de grondheerlijke rechten van Hingene en toen hij in 1617 door de begijn Barbara van Ursel werd aangenomen, nam hij ook de naam d'Ursel over.
Verschillende familieleden d'Ursel bekleden een belangrijke militaire en staatkundige functie. De adelijke familie liet de oorspronkelijk verschillende keren verbouwen. Onder Charles d'Ursel verwierf het kasteel het huidige classicistisch uitzicht.
De lokale geschiedenis zal dan ook eeuwen verbonden zijn met deze familie.
In opdracht van hertog Wolfgang-Willem d'Ursel, werd "De Notelaer" in 1794 gebouwd door architect Paeyen, naar een concept van de Parijse architect, Charles de Wailly. In de boogvelden boven de vijf ramen zijn basisreliëfs aangebracht in stuc die de Schelde en haar bijrivieren: de Rupel, de Leie, de Dender en de Durme voorstellen.
Bij de samenvloeiing van de Schelde en Rupel - op de plaats van de sluizen van het huidige Zeekanaal Brussel-Zeehaven, stond een 16e eeuws fort "Sint-Margriet". Het werd gebouwd als bescherming van de Rupelmonding tegen de Geuzen. Door de Fransen vernield in 1747, bleef het nog een tijdje als ruïne in het landschap aanwezig. Het diende tijdens de Boerenkrijg (1798) zelfs even als vesting en arsenaal voor de lokale opstandelingen.
parochie Eikevliet
De parochie Eikevliet werd toegewijd aan de H.Lambertus, één van de vaandeldragers van de vroeg-middeleeuwse kerstening in Vlaanderen. Als een bescheiden gehuchtje tussen grotere parochies was Eikevliet voortdurend in de weer om zijn relatieve kerkelijke autonomie te bewaren. De Eikevlietenaren waren voor hun kerkdiensten lang afhankelijk geweest, ofwel van de paters van St.-Bernaerd (Hemiksem) ofwel van priesters uit Puurs. De diensten gebeurden in een kapel die werd opgericht in de 16de eeuw. Deze raakte vervallen en de inwoners bleven hardnekkig strijden voor de oprichting van een nieuwe kerk. Deze wordt in 1778 gebouwd rond de laat gothische toren van de oude kapel en wordt vergroot in 1836 en gewijd aan de Heilige Lambertus.
In de schaduw van de kerk, aan de oevers van de Vliet, vormde zich snel een hechte gemeenschap. De Vliet, bijrivier van de Rupel, is bepalend geweest voor de activiteiten en de handel van de bewoners. Binnenschippers brachten goederen via de Vliet naar anders onbereikbare uithoeken van het land.De handelsactiviteiten aan mestkaaien, glasblazerij en brouwerijen, brachten welstand in het dorp, getuige hiervan de verschillende herenhuizen
Ook hier bleef overstromingsgevaar een permanente bekommernis. Bij hoge waterstanden kregen straten af te rekenen met water en achterblijvend slib. De overstromingen in 1953 en 1958 zetten grote gebieden onder water. Na de laatste ramp in 1976 werd de Vliet aan de Rupelmonding afgedamd. Een pompencomplex legde de invloed van eb en vloed stil en de inwoners moesten vanaf dan geen schoffen meer plaatsen aan de deuren om gier- en springtij te trotseren.